Sinds het einde van de 19e eeuw zijn er een aantal methoden ontstaan, waarmee men mensen met psychische problemen op systematische manier probeert te helpen. De psychoanalyse van Freud was een van de eerste vormen. Ook nu nog houdt het stereotype beeld van psychotherapie met de sofa stand, terwijl dit in praktijk slechts zeer uitzonderlijk nog gebruikt wordt. Uit onvrede met een aantal beperkingen van de psychoanalyse zijn, vooral na de tweede wereldoorlog nieuwe psychotherapievormen ontstaan. Een daarvan is de gedragstherapie, waarbij men zoveel mogelijk de inzichten uit de wetenschappelijke psychologie probeert toe te passen. Binnen de evolutie van de gedragstherapie onderscheidt men drie generatie, een eerste generatie gekenmerkt door toepassing van de conditioneringsprincipes, een tweede generatie gekenmerkt door toepassing van de cognitieve psychologie, en momenteel een derde generatie gekenmerkt door een andere benadering van de mentale gebeurtenissen.

1. Leerpsychologie

De leerpsychologie bestudeert hoe mensen (emotioneel belangrijke) betekenissen aan stimuli toekennen en hoe ze gedragingen leren. De klassieke conditionering begint bij de hond van Pavlov. In zijn beroemde experiment liet Pavlov telkens eten samengaan met een belletje. Na verloop van tijd ging de hond ook al speeksel produceren bij het horen van het belletje, ook al volgde er geen voedsel.

 

Datzelfde principe kunnen we nu gaan toepassen op bepaalde problemen bij mensen. Bij mensen hoeft het gevolg niet eens echt samen te gaan met de uitlokkende stimulus. Vaak volstaat het een gedachte om conditionering te laten plaatsvinden. Een oorspronkelijk neutraal iets, bijvoorbeeld even alleen, kan leiden tot angst, omdat op een of andere manier de gedachte aan een hartaanval gelinkt is geraakt aan het alleen zijn:

Men stelde vast dat de hond van Pavlov pas ging ophouden met het produceren van speeksel na een lange tijd geconfronteerd te zijn met het belletje, zonder dat voedsel volgde. Dit biedt ook een aanwijzing voor hoe men in de gedragstherapie angsten of andere automatisch optredende gevoelens kan behandelen. Men kan de persoon gedurende een tijd confronteren met datgene wat het gevoel veroorzaakt, bijvoorbeeld het alleen zijn, waarna de reactie hierop geleidelijk gaat dalen. Hetzelfde conditoneringsmodel biedt ook een verklaring waarom angsten zich kunnen herstellen en hoe hier dan mee moet omgegaan worden.

Operante conditionering is een andere vorm van leren, waarbij iemand een gedrag meer of minder gaat stellen door de gevolgen, die dit gedrag heeft. Iemand, die bang is om alleen te zijn, zal dit gaan vermijden. Op die manier vermijdt hij ook de angst, wat dit vermijdingsgedrag alleen maar beloont en zo gaat bevorderen. Operante conditionering is ook ontstaan uit de experimenten, die men met dieren deed. Zo zou een duif, die op een sleutel pikt, steeds meer hierop gaan pikken als er iedere keer een graantje valt. Indien er een electroshock zou volgen, zou ze uiteraard minder gaan pikken. Die eenvoudige regels van beloning en straf sturen ook het menselijk gedrag. Een kind dat iedere keer zijn zin krijgt als het maar luid genoeg krijst aan de kassa van de supermarkt, zal uiteraard blijven krijsen.

Maar voor men een bepaald gedrag kan belonen of bestraffen, moet dit gedrag er reeds zijn. Vaak ontbreekt het mensen aan de nodige vaardigheden om iets te ondernemen. De eenzame patiënt bijvoorbeeld kan te kampen hebben met een tekort aan sociale vaardigheden. Sommige mensen moeten leren hoe ze zich kunnen ontspannen of hoe ze hun leven bewust kunnen indelen. Daarom heeft een gedragstherapeut ook een taak als trainer van nieuwe vaardigheden en als coach bij de toepassing ervan.

 

2. Cognitieve psychologie

Klassieke en operante conditionering blijven belangrijke uitgangspunten van de gedragstherapie, maar naarmate men in de wetenschappelijke psychologie meer rekening ging houden met de rol van gedachten, ontstond ook de cognitieve gedragstherapie. Dit komt erop neer dat hoe iemand zich voelt en wat iemand doet in een bepaalde situatie niet alleen het gevolg is van die situatie, maar ook van wat iemand over die situatie denkt. Een van de vele toepassingen hiervan vinden we bij faalangst:

Gebeurtenis: Een student moet mondeling examen afleggen.
Gedachte: Ik ga dit nooit kunnen (storend)

Gevoel: Nerveus, angstig.
Gedrag: Paniekerig gedrag. Slechte concentratie.

De bedoeling van de therapie bestaat er dan in om iemand in die situatie te leren helpend te denken. Helpend denken is een manier van denken, die iemand vooruit helpt. Dit is niet hetzelfde als het zogenaamde positief denken, wat vaak evenmin als het storend denken kan bewezen worden. In het voorbeeld zou een helpende gedachte er als volgt kunnen uitzien:

Gedachte: Ik kan me maar best zo goed mogelijk op de vraag concentreren en zo goed mogelijk nadenken alvorens te antwoorden.

Gevoel: Beheerste spanning. Het is onwaarschijnlijk dat de angst verdwijnt, maar men kan ze wel onder controle krijgen, wat het belangrijkst is.
Gedrag: Gecontroleerd gedrag.

Sommige mensen hebben vooral last van terugkerende storende gedachten. Zo denkt iemand snel dat hij kwetsbaar is op het vlak van gezondheid of hij ziet andere dreigingen. Iemand anders is vooral gevoelig voor een sociaal oordeel en vreest afwijzing of uitsluiting. Dergelijke opvattingen noemen we cognitieve schema’s, zeg maar de bril waardoor men de wereld bekijkt. “Schema’s” zijn brede, alomtegenwoordige ideeën over jezelf en over je relatie met anderen en de toekomst, die in de kindertijd ontstaan zijn en verder ontwikkeld in de loop van het leven. Ze vormen een relatief samenhangend geheel van kennis, dat het mogelijk maakt latere situaties in te schatten. Young beschrijft 18 “vroege slecht aangepaste schema’s”. Bijvoorbeeld, een kind dat geen koestering en bescherming ontvangen heeft van zijn ouders kan het “Emotionele Deprivatie”-schema ontwikkelen. Als volwassene kan zo’n individu vasthouden aan de overtuiging dat er niemand is die om hem geeft en hem begrijpt. Binnen deze therapie gaat de patiënt zich langzaam bewust worden van de rol die dergelijke schema’s spelen in zijn leven en leert hij daar op een constructieve manier mee om te gaan.

 

3. Derde generatie gedragstherapie

Momenteel evolueert de gedragstherapie verder onder invloed van nieuwe inzichten in de wetenschappelijke psychologie, maar ook door de integratie van ideeën uit andere therapeutische richtingen. Boeiende ontwikkelingen zien we bij de Acceptance and Commitment Therapy en de Mindfulness Based Cogntive Therapy. Essentieel in deze benaderingen is de erkenning dat het mentaal leven toch iets speciaal is. Men herstelt geen gedachten, zoals men een softwareprobleem herstelt. Heel wat menselijk leed is het resultaat van wat mensen denken over een situatie. Het rechtstreeks bestrijden van die gedachten kan die gedachten extra activeren en al snel raakt men in een piekercirkel terecht.

De zogenaamde derde-generatie gedragstherapie helpt mensen die gedachten te leren zien voor wat ze werkelijk zijn, gedachten, hooguit weerspiegelingen van de werkelijkheid, maar niet de werkelijkheid zelf. Als een gedachte aan het vele werk voor stress zorgt, dan kan het vooral zinvol zijn om de aandacht te richten op wat men hier en nu aan het doen is, eerder dan extra spanning op te bouwen door die gedachte.

Technieken, afkomstig uit meditatieve tradities, kunnen mensen leren in het hier en nu te blijven. Natuurlijk draait de molen van de gedachten door, maar men hoeft er zich niet langer door te laten meeslepen. Telkens opnieuw richt men de aandacht op het hier-en-nu. Van hieruit kan men dan bewust kiezen in welke waarden men echt wil investeren. Vooral in situaties, die anders uitzichtloos lijken, kan men op die manier de rust hervinden.